‘Mamaaaa! Mamaaaa! Waaaaaaacht!’
‘Lieverd! Lieverd! Koooooom!’
We fietsen net de oprit voor ons huis
af, door het elektronische hek richting het zwembad. Ik vooruit op mijn blauwe Harley Davidson voor moeders (met
bloemen, dat dan weer wel), onze grootste van mijn twee kleine favoriete mannen
op zijn fietsje achter me aan. Zo’n gele Loekie met dikke bandjes, felgekleurde spaakkralen en ondersteunende zijwieltjes.
Ik besef dat die laatste er bij la bella al af waren toen zij vier werd,
terwijl hij al bijna vijf wordt. Het redelijk egale stoepen-parcours rondom ons
rijtjeshuis in Nederland gaf meer rechttoe rechtaan oefenruimte voor fietsen-zonder-zijwieltjes
dan de fietsonvriendelijke kraterwegen waardoor we in la bella Italia nu drie jaar later omringd zijn.
Ik til onze fietsen een trappetje af
naar het modderige pad richting een aflopend veldje. Het natte gras ligt
bezaaid met dennennaalden en dennenappels. Met de tong uit zijn mond zet onze huppelaar zich in om onze fietstocht te vervolgen. ‘Manpower, lieverd, en
spierballen in die bovenbenen! Doordouwen!’ moedig ik hem aan om het tempo erin
te houden.
‘Trappen, schat, trappen!’ moedig ik
onze huppelaar aan als hij, inmiddels op het asfalt, vast blijft hangen in een
korrelige kuil. Even lijkt het alsof de ketting van zijn fiets af is. Ik
parkeer mijn Harley op haar dubbele
standaard en loop terug, maar als ik ons manneke in volle vaart verder duw, trapt
hij met stevige grip door.
‘Mama, ik kan niet meer!’ Even
verderop zorgen de kiezelsteentjes en de oneffen weg alweer voor te veel
wrijving. Deze strijd is nog lang niet gestreden.
‘Jawel, je kunt het. Je kúnt het!’ Ik
heb het volste vertrouwen in onze topper.
‘O ja, ik kan het mama, ik kan het!’ Mijn
koploper herpakt zich snel en hervindt zijn vertrouwen. Ik heb duidelijk mijn
roeping als sportcoach gemist. Nu nog even ‘En glimlach!’ naar hem toe werpen,
zodat ik mijn Evy Gruyaert-simulatiecertificaat
kan ondertekenen.
Het afdalende parcours van de heenweg
is getrotseerd. Anderhalf uur en een paar slokken zwembadwater later beginnen
we aan de klim-voor-kinderen terug naar Casa
dei Tigli.
‘Ik mag een wens doen, ik fiets tussen
twee meisjes!’ Onze huppelaar geeft mij de geweldige leeftijd-verjongende eer voor
even weer een meisje te zijn. Zijn slingerende zijwieltjes missen de paarse
fiets van bella op een spaak na. Zijn
voor het fietsje net iets te lange benen
maken snelle slagen in de rondte. Zijn oranje jas hangt open na de klamme warmte
van het zwembad en het hete föhnen. Zijn wangen worden steeds roder. Wat een
enthousiasme en inzet!
‘Mama, ik wil niet meer!’ Oei, zijn zojuist
nog positieve piek keldert met een harde klap en belandt in een mentaal dipje.
‘Nog even doorzetten, jongen!’ haal ik
volhardend nog een knetterende coachkreet van stal.
‘Je bent een held, je kunt het!’ Wat
ook zo is.
‘Kracht zetten, kerel. Duw die fiets
vooruit!’ We hoeven alleen die keffende honden voorbij die papa meteen inseinen
dat we bijna thuis zijn.
‘Even afstappen, fiets voorbij de
kiezels en daarna weer gaan met die banaan.’ Ik fiets in een grote boog terug,
zodat ik achter hem uitkom en hem een zetje kan geven. Ondertussen werp ik een
snelle genietende blik op de sneeuwwitte bergen aan de overkant van het meer
waar we langskachelen. Geef mij maar korrelige kraters, knarsende kiezelstenen
en beeldschone bergen.
‘Ik ben sneller dan jij!’ zegt hij, nauwelijks
op tempo, maar met een uitdagende en ondeugende stem.
‘Wedstrijdje? Ik ga echt winnen!’ hobbelt
hij ervandoor.
Normaal ben ik nogal gevoelig voor
uitdagingen, maar dit keer laat ik hem voorbijgaan, in het spoor van de auto’s,
richting de poort van ons huis die een waardige finish vormt. Bergop krijgt hij
nog een laatste duwtje in zijn rug. Van zijn eenkoppige peloton.
Natuurlijk wint hij de wedstrijd.
Glorieus!