donderdag 17 maart 2016

Glorieus

‘Mamaaaa! Mamaaaa! Waaaaaaacht!’

‘Lieverd! Lieverd! Koooooom!’

We fietsen net de oprit voor ons huis af, door het elektronische hek richting het zwembad. Ik vooruit op mijn blauwe Harley Davidson voor moeders (met bloemen, dat dan weer wel), onze grootste van mijn twee kleine favoriete mannen op zijn fietsje achter me aan. Zo’n gele Loekie met dikke bandjes, felgekleurde spaakkralen en ondersteunende zijwieltjes.

Ik besef dat die laatste er bij la bella al af waren toen zij vier werd, terwijl hij al bijna vijf wordt. Het redelijk egale stoepen-parcours rondom ons rijtjeshuis in Nederland gaf meer rechttoe rechtaan oefenruimte voor fietsen-zonder-zijwieltjes dan de fietsonvriendelijke kraterwegen waardoor we in la bella Italia nu drie jaar later omringd zijn.

Ik til onze fietsen een trappetje af naar het modderige pad richting een aflopend veldje. Het natte gras ligt bezaaid met dennennaalden en dennenappels. Met de tong uit zijn mond zet onze huppelaar zich in om onze fietstocht te vervolgen. ‘Manpower, lieverd, en spierballen in die bovenbenen! Doordouwen!’ moedig ik hem aan om het tempo erin te houden.

‘Mijn wiel zit vast, ik kan niet verder!’ Als ik me omdraai zie ik een rood aangelopen hoofdje van het kracht zetten op de trappers, voordat de fiets weer verder doorschiet over een steil stukje glad grasveld. In Nederland was bella’s enige uitdagende steile stuk waar ze hard moest trappen tijdens haar fietstochtjes naar school, het stukje omhoog, de brug op, over de Rijn. En dat deed ze dan dagelijks. Hier leidt de bus allebei de muppets dagelijks in drie kwartier naar hun school op de berg. Fietsen doen zij vooral op onze oprit annex parkeerplaats. Sinds kort wagen we ons aan survivalfietstochtjes naar het zwembad. Dat is dan één keer per week. Inmiddels heb ik geaccepteerd dat dat beter is dan niets.

‘Trappen, schat, trappen!’ moedig ik onze huppelaar aan als hij, inmiddels op het asfalt, vast blijft hangen in een korrelige kuil. Even lijkt het alsof de ketting van zijn fiets af is. Ik parkeer mijn Harley op haar dubbele standaard en loop terug, maar als ik ons manneke in volle vaart verder duw, trapt hij met stevige grip door.

‘Mama, ik kan niet meer!’ Even verderop zorgen de kiezelsteentjes en de oneffen weg alweer voor te veel wrijving. Deze strijd is nog lang niet gestreden.

‘Jawel, je kunt het. Je kúnt het!’ Ik heb het volste vertrouwen in onze topper.

‘O ja, ik kan het mama, ik kan het!’ Mijn koploper herpakt zich snel en hervindt zijn vertrouwen. Ik heb duidelijk mijn roeping als sportcoach gemist. Nu nog even ‘En glimlach!’ naar hem toe werpen, zodat ik mijn Evy Gruyaert-simulatiecertificaat kan ondertekenen.

Het afdalende parcours van de heenweg is getrotseerd. Anderhalf uur en een paar slokken zwembadwater later beginnen we aan de klim-voor-kinderen terug naar Casa dei Tigli.

‘Ik mag een wens doen, ik fiets tussen twee meisjes!’ Onze huppelaar geeft mij de geweldige leeftijd-verjongende eer voor even weer een meisje te zijn. Zijn slingerende zijwieltjes missen de paarse fiets van bella op een spaak na. Zijn voor het fietsje net iets te lange benen maken snelle slagen in de rondte. Zijn oranje jas hangt open na de klamme warmte van het zwembad en het hete föhnen. Zijn wangen worden steeds roder. Wat een enthousiasme en inzet!

‘Mama, ik wil niet meer!’ Oei, zijn zojuist nog positieve piek keldert met een harde klap en belandt in een mentaal dipje.

‘Nog even doorzetten, jongen!’ haal ik volhardend nog een knetterende coachkreet van stal.

‘Je bent een held, je kunt het!’ Wat ook zo is.

‘Kracht zetten, kerel. Duw die fiets vooruit!’ We hoeven alleen die keffende honden voorbij die papa meteen inseinen dat we bijna thuis zijn.

‘Even afstappen, fiets voorbij de kiezels en daarna weer gaan met die banaan.’ Ik fiets in een grote boog terug, zodat ik achter hem uitkom en hem een zetje kan geven. Ondertussen werp ik een snelle genietende blik op de sneeuwwitte bergen aan de overkant van het meer waar we langskachelen. Geef mij maar korrelige kraters, knarsende kiezelstenen en beeldschone bergen.

‘Ik ben sneller dan jij!’ zegt hij, nauwelijks op tempo, maar met een uitdagende en ondeugende stem.

‘Wedstrijdje? Ik ga echt winnen!’ hobbelt hij ervandoor.

Normaal ben ik nogal gevoelig voor uitdagingen, maar dit keer laat ik hem voorbijgaan, in het spoor van de auto’s, richting de poort van ons huis die een waardige finish vormt. Bergop krijgt hij nog een laatste duwtje in zijn rug. Van zijn eenkoppige peloton.

Natuurlijk wint hij de wedstrijd. Glorieus!