Zondagochtend twaalf uur. Ik trek de voordeur achter me
dicht. De Italiaanse zon brandt op het hoogste punt aan de strakblauwe hemel.
Bijna net zo fel als de oranje zolen van mijn renschoenen. Ik heb de knalroze
veters stevig aangetrokken. Even in de gaten houden of mijn voeten niet te veel
worden afgekneld. Het zou toch jammer zijn als ik trainend voor de
vijfentwintig kilometer Il Giro del Lago
di Varese last krijg van blessures.
Evy Gruyaerts les achttien start-to-run naar de tien kilometer begeleidt me vandaag via mijn
oer-Hollands-oranje oortjes. Bij gebrek aan beter. Intussen ben ik namelijk
geen start-to-runner meer. Na mijn
derde moederschapsverlof en aansluitend daaraan anderhalf jaar trainen heb ik
een paar weken geleden de dertien kilometer rondom Il Lago di Comabbio gerend. Samen met mijn Belgische renmaatje. En
dat ging zo goed, dat we onze grenzen verder willen verleggen. Dat we werkelijk
een steady rentempo van rond de 6’45’’ zouden lopen, terwijl we gedurende de
dertien kilometer bleven kletsen, dat hadden we niet verwacht. Advies van Evy:
je moet kunnen blijven praten terwijl je loopt, dan loop je niet te snel. Dus dat kletsen deden we ook.
Ons volgende doel: de vijfentwintig kilometer Il Giro del Lago di Varese, over twee
maanden. Een trainingsschema voor twee trainingen per week inclusief
intervaltrainingen wordt voor me uitgepluisd. Althans, dat is me vlak na de run
rondom Lago di Comabbio beloofd door
een volgens eigen zeggen tikje jaloerse renner, en vriend, in Nederland. Toen
ik vervolgens twee weken later doorvroeg over de status van de uitpluizeritus,
kreeg ik geen antwoord. Vooralsnog. Ik kan nogal ongedurig worden als hij niet
antwoordt op een vraag van mij. Dan moet ik mezelf er weer aan herinneren dat
hij het waarschijnlijk druk heeft, en als hij een paar weken niet gerend heeft,
helpt dat niet. Misschien had ik bij mijn vraag wel de verkeerde toon te
pakken? Ik kan ook zelf wel een schema uitpluizen als ik dat renboek erbij pak
(Het geheim van hardlopen – Hans van
Dijk en Ron van Megen). Maar een coach en mederenner die dat voor me doet, is
wel fijn. Zucht. Geduld hebben of het heft zelf in handen nemen. Dat zijn de
opties. Wordt vervolgd.
Ik klim de steile berg op. Dat is een goede warming-up.
Onder de schaduw van de bomen kan de auberginekleurige zonnebril op mijn
knalroze pet. Nee, mij zie je in al dat neon niet over het hoofd. Ik bereik het
plekje waar de opa van de muppets
anderhalve maand geleden als taartjesdief op een bankje door de speurneuzende
politiekinderen van la bella’s
kinderfeestje werd overmeesterd en gearresteerd. Met een glimlach denk ik terug
aan opa aan de groene campingtafel met daarop de verjaardagstaartjes en het oranje overhemd, de gouden zonnebril, de zwarte krullenrpuik en het groene hoedje die opa het uiterlijk gaven van de gezochte taartjesdief. Ook hij
was niet over het hoofd te zien.
Ik vervolg mijn weg geleidelijk bergaf richting het dorp.
Een grijzende man probeert zijn rechterbeen van zijn fiets af te zwaaien. Ik
ren in zijn richting om hem te helpen, de traagheid van zijn handeling lijkt te
verraden dat hij niet meer zo vitaal is. Maar als ik bijna bij hem ben, staat
zijn voet al naast zijn fiets. ‘Va bene?’
vraag ik nog licht bezorgd en vrolijk of het goed met hem gaat. De intonatie
van zijn reactie ‘Buongiorno!’ maakt
duidelijk dat hij nog heel vitaal is. Op zijn minst mentaal. Ik hoef mijn pas
niet verder te vertragen. Mijn zonnebril die alweer op mijn neus is beland,
wordt door een grote grijns omhoog gewipt.
Verderop in het bos langs de spoorbaan komt een auto met een
mannelijke bestuurder me tegemoet. Even flitsen allerlei gruwelijkheden door
mijn hoofd bij het antwoord op de vraag ‘Wat kan deze man in het bos gedaan
hebben?’, maar dan besef ik dat ik vannacht net iets te lang in het boek van
Joyce Spijker – In de familie heb
gelezen (leestip!) om allerlei thrillerachtige scenario’s voor me te zien. Mam
heeft dat boek ook net gelezen, dus ik zal haar maar niet vertellen dat ik in
mijn eentje door het bos ren. Daar is ze sowieso niet zo’n fan van.
Als ik er vier kilometer op heb zitten, bereik ik via het
korzelige stenen pad Il Lago Maggiore.
Het blauwe koele water strekt zich in alle kanten voor me uit. De bergen als
achterdoek met verschillende tinten groen, het dorp met terracottakleurige
huizen die uitzicht hebben op het meer tegen de heuvel aan, de witte bootjes
die op de voorgrond schitteren in de weerkaatsing van de zon en de rietpluimen
vlak voor mijn neus. Het is inmiddels zo vertrouwd. En wat een rijkdom om hier
te kunnen rennen.
Ik passeer groepjes mensen, velen in bikini of zwembroek,
waardoor ik me stukken meer gekleed voel in mijn donkerroze rentopje en strakke
zwarte driekwartbroek. Ik laat hier en daar wat buongiorno’s en ciao’s
achter, maar ben te snel om de reacties op me in te laten werken. Zijn het te
veel mensen om stuk voor stuk een moment van verbinding mee te voelen? ‘Ik hou
van de wereld en de wereld houdt van mij!’ zong la bella gisteren nog compleet onbevangen vanuit de wc. Haar vader
en ik lagen er glimlachend naar te luisteren.
Als ik mijn geliefde rotsachtige pad langs het meer opga,
hoop ik dat de enorme hoeveelheid mensen af zal nemen. Dat is zo, gelukkig! Een
oudere man maakt plaats voor me op het pad, terwijl zijn vrouw in blauwe bikini
genietend het opspattende water in zakt. Heerlijk. Ik geniet in gedachten met
haar mee, terwijl ik verder ren. Al goed gebruinde Italiaanse mannen bakken
verder af in de zon. Ik hoef niet te klagen over mijn kleurtje, het recente
weekje Piemonte heeft mijn schouders die uit mijn topje steken, een egaal bruin
kleurtje met wat donkerder sproetjes meegegeven. Als ik denk dat ik iedereen
wel gepasseerd ben, zit er toch een jonge vrouw topless samen met een aantal
vriendinnen onbeschaamd in kleermakerszit zo veel mogelijk zon op te vangen.
Zou leuk zijn als ik in vloeiend Italiaans kon zeggen dat ze haar tepels toch
echt in moet smeren met een hoge factor, omdat ze zo uitsteken. Helaas is dat
Italiaans niveau B2, huiswerk voor na de zomervakantie van ons olijke
muppetdrietal. Daarnaast is het een veel te hoog (be)moedergehalte op dit
heerlijke, muppet-vrije uurtje sportmanagement.
Als ik de trappen oploop, van het meer af, staat een
jongetje van drie jaar boven aan de trap op me te wachten. ‘Mano, mano!’ steekt hij vragend zijn
hand naar me uit. ‘No, non te dio un
mano, meglio con papa o mama,’ antwoord ik hem dat hij beter aan de
hand van zijn vader of moeder de trap af kan gaan richting het water dat tegen
de rotsen opspat.
Als afsluiter van deze acht kilometer weer een berg op, weer
een bos in. En ook daar is weer een man in een auto, die eerst achter me rijdt
en nadat ik hem heb laten passeren, in een garage zijn macchina parkeert. Hij komt rustig mijn kant op. ‘Ciao!’ Ik zie zijn ogen twinkelen door
zijn zonnebril heen en zijn zwarte baardje vormt een zachte, vriendelijke
glimlach. Ik kan hier van alles bij fantaseren, dit keer duidelijk geen
thrillerachtige scenario’s. Wat heb ik met baardjes? Heb ik wat met baardjes?
Als ik de muur met ‘Love
you’ vlak bij huis passeer, minder ik vaart. Mijn voeten zijn heerlijk warm
en het voelt goed, alsof ik nog meer zou kunnen rennen dan deze zonnige acht
kilometer. Rustig verder trainen voor de vijfentwintig om het volgende meer.
Dat gaat wel lukken.
PS:
Het lijkt erop dat ik me voor de bewuste run moet inschrijven als atleet bij de
Italiaanse atletiekfederatie en dat mijn huisarts een medische sportkeuring
moet afgeven. Italianen en hun papierwinkel…